St Paul writing to St Timothy - Stained glass from St Cuthbert's church in Edinburgh

“Maar de Bijbel zegt…”? Een katholieke interpretatie van Romeinen 1

Toespraak in Mount Saint Agnes Theological Center for Women, Baltimore 12 jan 2004

English | Беларуская

Mijn toespraak van vanavond heeft een erg vreemde titel. Een van de redenen waarom dit zo’n vreemde titel is, is omdat waarschijnlijk maar weinig katholieken een theologische discussie zullen onderbreken met de uitspraak: “Maar de Bijbel zegt…” En dat is niet zozeer het gevolg van het beroemde stereotype beeld, dat katholieken de Schrift zo slecht kennen, maar omdat het in een katholieke discussie onwaarschijnlijk is dat een beroep op autoriteit de vorm aanneemt van een beroep op de Bijbel. Het is waarschijnlijker dat een beroep op autoriteit de vorm aan zou nemen van: “Maar de Heilige Vader zegt…” of “Maar het staat in de catechismus”. Dus waarom zouden we mensen lastig vallen met een poging tot een katholieke interpretatie van Romeinen 1?

Er zijn twee redenen te noemen die mij ertoe hebben aangezet deze interpretatie aan te bieden. Ten eerste ben ik evangelisch protestant opgevoed. Deze bijbeltekst, Romeinen 1, was voor mij echt een verschrikking, een passage die ik op de een of andere manier associeerde met ernstige emotionele en spirituele repressie, iets wat verlammend werkte. Nu ik daar steeds minder last van heb, leek het me een goed idee om een route uit te stippelen voor anderen, van welke kerk dan ook, die in dezelfde gewetensnood verkeren, iets wat lijkt voort te komen uit een wijd verbreide interpretatie van deze tekst. Maar er is een tweede reden, naar mijn idee niet minder belangrijk: door discussies over bisschoppelijke benoemingen in de Anglicaanse Kerk aan beide zijden van de Atlantische Oceaan, is er veel media-aandacht ontstaan, waarbij ad nauseam is herhaald dat “de Bijbel heel duidelijk is…” over het een of het ander. Bovendien wordt ons keer op keer verteld, dat degenen die vinden dat homo’s zouden moeten mogen trouwen of dat homoseksualiteit geen belemmering voor een wijding als bisschop zou mogen zijn, op een of andere manier een duidelijk beschreven bevel ontkennen. De indruk dat “de Bijbel heel duidelijk is” is nauwelijks weersproken in de media, die het het eenvoudigst vonden om de discussie te presenteren als zijnde tussen conservatieven die de Bijbel serieus nemen (en dus tegen homo’s zijn) en liberalen die dat niet doen (en dus niet tegen homo’s zijn).

Welnu, de Bijbel wordt hier op grote schaal verdraaid. De waarheid is juist net andersom: je hebt een hele moderne vrije bijbeluitleg nodig om hem als wapen te kunnen gebruiken tegen homo’s en zij die dit weigeren, zijn over het algemeen veel traditioneler in hun bijbelse leesgewoontes. Maar dit gaat in onze wereld zo tegen onze intuïtie in, dat ik graag de tijd wil nemen om te laten zien, dat er ten minste één absoluut respectabele katholieke wijze is om deze tekst te lezen, die ons in staat stelt om hem in een heel ander licht te zien.

***

Alvorens de tekst daadwerkelijk te interpreteren, wil ik als opwarmer twee punten naar voren brengen. Als een van ons geconfronteerd wordt met het volgende vers uit Romeinen 1, dan lijkt het een voor de hand liggende en duidelijke betekenis te hebben:

Daarom heeft God hen uitgeleverd aan onterende verlangens. De vrouwen hebben de natuurlijke omgang verruild voor de tegennatuurlijke… (Romeinen 1:26)

Als we heden ten dage even snel de meningen zouden peilen in een willekeurig Engelstalig land, zou dat waarschijnlijk leiden tot instemming met de volgende uitspraak: “Dit verwijst heel duidelijk naar vrouwelijke homoseksualiteit. Dat is de voor de hand liggende betekenis van de woorden. Ontkennen dat dit verwijst naar vrouwelijke homoseksualiteit is precies wat je mag verwachten van een lastige bijbelexegeet en een ideologische scherpslijper.” Welnu, alles wat ik hierover op dit moment wil zeggen is, dat we beschikken over verschillende commentaren op deze woorden, die dateren uit de eeuwen tussen het opschrijven van deze tekst en de preken van de heilige Johannes Chrysostomus van het eind van de vierde eeuw. Geen van deze commentaren leest in de tekst een verwijzing naar vrouwelijke homoseksualiteit. Zowel Sint-Augustinus als Clemens van Alexandrië interpreteerden hem zonder omhaal als verwijzing naar vrouwen die anale geslachtsgemeenschap hebben met leden van het andere geslacht. Chrysostomus was feitelijk de eerste kerkvader waarvan we getuigenis hebben, dat de passage iets van doen zou hebben met vrouwelijke homoseksualiteit.

Mijn eerste punt is nu dat één ding onweerlegbaar is, onafhankelijk van de vraag wie het dichtst de werkelijke betekenis van Paulus’ tekst benadert: dat wat volgens moderne lezers “de voor de hand liggende betekenis van de tekst” is, was niet zo voor de hand liggend voor Sint-Augustinus, die eeuwenlang als bijzondere autoriteit op het gebied van de schriftinterpretatie gold. Daarom kan op geen enkele manier gestaafd worden, dat deze tekst zonder onderbreking is geïnterpreteerd als verwijzing naar vrouwelijke homoseksualiteit. Zo’n bewijs is er niet. Het is lange tijd heel normaal geweest in de katholieke kerk om de tekst te lezen zonder daarin een verwijzing van Paulus naar vrouwelijke homoseksualiteit te zien. Dit betekent dat geen enkele katholiek verplicht is om deze tekst wel op die manier te lezen. Sterker nog, een katholiek die vindt dat er geen verwijzing naar vrouwelijke homoseksualiteit in de Heilige Schrift voorkomt, neemt een volkomen respectabele positie in. De enige kandidaat voor een dergelijke verwijzing heeft immers een “voor de hand liggende betekenis”, die vele honderden jaren heel anders was.

Dit is echter een negatief punt. Het maakt heel duidelijk dat een katholiek niet verplicht is om de visie aan te hangen, dat Paulus’ woorden voor de hand liggend zijn of dat die woorden verwijzen naar vrouwelijke homoseksualiteit.

Mijn tweede punt is enigszins positiever. Volgens het officiële leergezag van de katholieke kerk hebben katholieke lezers van de Schrift een positieve plicht om bepaalde vormen te vermijden, van wat de autoriteiten “actualisering” van de teksten noemen. Hieronder verstaan zij het lezen van oude teksten alsof zij rechtstreeks verwijzen naar de moderne realiteit. Ik zal u voorlezen wat zij zeggen, en realiseer u alstublieft, dat dit meer is dan zomaar een mening. Dit is de officiële opvatting van de Pauselijke Bijbelcommissie, toch op zijn minst een geautoriseerde katholieke bron van richtlijnen voor het lezen van de Heilige Schrift, zoals zij die hebben vastgelegd in hun document uit 1993, De interpretatie van de Bijbel in de Kerk:

“Even verwerpelijk is alle actualiseren in een richting die ingaat tegen gerechtigheid en evangelische liefde; wanneer men bijvoorbeeld Bijbelteksten zou willen gebruiken ter rechtvaardiging van rassenscheiding, antisemitisme en mannelijk of vrouwelijk seksisme. (…) is het absoluut noodzakelijk er speciaal voor te waken dat, door bepaalde teksten uit het Nieuwe Testament op onze tijd toe te passen, er jegens de joden een vijandige houding opgeroepen of versterkt zou kunnen worden.” (De interpretatie van de Bijbel in de Kerk, hfst. IV, art. 1, par. 3)”

De lijst die de commissie noemt is met opzet niet uitputtend, maar heeft het voordeel dat zij de belangrijkste van alle mogelijke onjuiste actualiseringen uitgebreid onder handen neemt, namelijk de actualisering verbonden aan de vertaling van de woorden ‘οι ’Ιουδαιοι, vooral waar deze gebruikt worden in het evangelie van Johannes. Ik vraag u om zorgvuldig na te gaan wat deze instructie betekent. Zij houdt in dat iedereen, die de woorden ‘οι ’Ιουδαιοι letterlijk vertaalt als “de joden” en dit interpreteert alsof ze betrekking hebben op het hele joodse volk, nu of op enig moment in het verleden, minder accuraat vertaalt en interpreteert, en zeker minder in overeenstemming met de Kerk, dan iemand die de woorden minder letterlijk vertaalt met bijvoorbeeld “de joodse autoriteiten” of “de lokale autoriteiten”. Zij waren immers joods, zoals bijna iedereen in het evangelie van Johannes.

Welnu, het is een feit dat het joodse volk en de relatie van het joodse volk en de Kerk van levensbelang zijn geweest voor de ontwikkeling van de christelijke doctrine. Aangezien wij aangespoord worden om absoluut iedere actualisering van de tekst te vermijden, is daarom de volgende stelling a fortiori op zijn minst zeer redelijk, zo niet sterk aanbevolen als leidraad voor een goede katholieke interpretatie van een passage over een onderwerp dat veel minder belangrijk is. De stelling luidt: gegeven de mogelijkheid van een beperkte oude betekenis van een tekst die niet direct vertaald kan worden in moderne categorieën, dan wel de mogelijkheid van een betekenis die onmiddellijk uitgebreid wordt naar moderne categorieën en negatieve effecten heeft gehad op het welzijn van moderne mensen die zo gecategoriseerd worden, zou men de oude interpretatie de voorkeur moeten geven boven de geactualiseerde versie.

Goed, tot zover twee minder belangrijke punten als introductie: katholieken hebben geen enkele verplichting om Romeinen 1 zo te lezen als volgens moderne lezers zijn voor de hand liggende betekenis is; en inderdaad, gegeven de mogelijkheid van een oude beperkte betekenis, of een uitgebreidere moderne betekenis die potentieel schadelijk is voor een moderne categorie mensen, zou een katholieke interpretatie de voorkeur moeten geven aan de oude, beperkte betekenis.

***

Nu naar de interpretatie van de tekst. Ik ga hem twee keer aan u voorlezen. Eenmaal in de standaardversie die u in vrijwel iedere moderne Bijbelvertaling aantreft – ik lees u voor uit de Willibrordvertaling uit 1995. En eenmaal in exact dezelfde versie, in feite exact dezelfde vertaling dus met precies dezelfde woorden, maar deze keer zal ik er de delen uithalen die niet van de heilige Paulus afkomstig zijn. Voordat u nu zegt: “Aha! – dat is de truc – hij heeft een of andere ingewikkelde redenering waarom Paulus dit en dat niet gezegd kan hebben, dus hij gaat claimen dat een bepaald onderdeel dat hem niet bevalt, niet echt van Paulus afkomstig is”, wil ik mij haasten u gerust te stellen. Ik ga geen enkel woord uit de tekst verwijderen. Maar ik ga alle getallen verwijderen. Dat wil zeggen, de vers- en hoofdstuknummers. Dit zijn de onderdelen die niet van Paulus afkomstig zijn. Zij waren een middeleeuwse toevoeging; eerst de verdeling in hoofdstukken en later de onderverdeling in verzen. Zij zijn bedoeld als eenvoudig hulpmiddel om uw weg in de tekst te vinden, en zo werken ze ook; precies zoals een systeem om boeken te catalogiseren bedoeld is om u te helpen om uw weg te vinden in de bibliotheek, maar niet om aan te geven welke boeken belangrijk zijn om te lezen. Natuurlijk schreef Paulus zijn brief aan de Romeinen niet in hoofdstukken en verzen. Hij schreef, of dicteerde, in doorlopend Grieks proza vrijwel zonder interpunctie. U zult zien hoeveel de introductie van de nummering ertoe heeft bijgedragen om een bepaalde interpretatie te laten uitkristalliseren, alsof de nummering de autoriteit had om dat bewerkstelligen, en hoe anders de passage gelezen wordt als de nummering wordt verwijderd.

U zal ook een verandering van toon opmerken in de interpretatie. De eerste keer zal ik de tekst lezen op de onheilspellende toon van ayatollah Paulus, die net op de manier van Charlton Heston van de berg Sinaï is afgedaald, met een gloeiend verlangen om het uitgesproken woord van de Heer over onrechtvaardigheid te dicteren. Zonder dat ik die lange woorden kende, zoals ayatollah of onheilspellend, en zonder dat ik de film met Charlton Heston had gezien, was dit de interpretatie die voor mij in mijn jonge tienerjaren voor de hand liggend was; de interpretatie die zichzelf door mijn ogen heen las en die mogelijk ook voor u voor de hand liggend is. Ik hoop te suggereren, dat de toon die we aan de tekst toevoegen wanneer we hem lezen of horen, minstens zo belangrijk is als de woorden op de pagina bij het creëren van de voor de hand liggende betekenis. De tweede keer zal ik de tekst aan u voorlezen op de kabbelende toon van rabbi Paulus, erfgenaam van een rijke traditie van ironische en spottende duidingen. En mocht u ongerust zijn dat ik, door hem rabbi te noemen, probeer om zijn apostolische autoriteit te ondermijnen die op een of andere manier overeind gehouden wordt als hij op de toon van een ayatollah wordt gelezen, dan wil ik duidelijk maken dat het woord “rabbi” zoals ik het bedoel, hier verwijst naar zijn stijl en retoriek en op geen enkele manier zijn autoriteit ondermijnt: hij was als apostel juist iemand die buitengewoon goed onderwezen was in de rabbijnse traditie van interpretatie. Ik hoop dat deze tweede interpretatie, nadat ik hem aan u heb gegeven, voor u even voor de hand liggend zal zijn als zij nu voor mij is.

Dus hier volgt Romeinen 1:14 – tot het eind uit de Willibrordvertaling van 1995:

1:14 Ik sta in de schuld bij Grieken en niet-Grieken, bij ontwikkelden en ongeletterden; 15 vandaar mijn gretigheid om ook u, Romeinen, het evangelie te brengen.

Het onderwerp van de brief
16 Voor dit evangelie schaam ik mij niet. Het is een goddelijke kracht tot redding van ieder die erin gelooft, allereerst de Joden, maar ook de Grieken. 17 Want daarin openbaart zich Gods gerechtigheid, op grond van een steeds groeiend geloof, zoals geschreven staat: De rechtvaardige zal door het geloof leven.

De heidenen zondigen
18 Maar van de hemel uit openbaart zich Gods toorn over de goddeloosheid en ongerechtigheid van allen die door hun ongerechtigheid de waarheid onderdrukken. 19 Want wat een mens van God kan weten, is hen bekend; God heeft het hun geopenbaard. 20 Vanaf de schepping van de wereld wordt zijn onzichtbaar wezen door de rede in zijn werken aanschouwd, zijn eeuwige macht namelijk en zijn godheid. Daarom zijn zij niet te verontschuldigen. 21 Want ofschoon zij God kenden, hebben zij God niet de Hem toekomende eer en dank gebracht. Al hun denken is op niets uitgelopen en hun geest, die het inzicht verwierp, werd verduisterd. 22 Zij beweerden wijzen te zijn, maar werden dwazen. 23 De majesteit van de onvergankelijke God hebben zij verruild voor de afbeelding van de gestalte van een vergankelijk mens, en van vogels en van viervoetig en kruipend gedierte. 24 Daarom heeft God hen prijsgegeven aan hun onreine begeerten, zodat zij hun eigen lichaam onteren. 25 Zij hebben de goddelijke waarheid verruild voor de leugen, en de schepping geëerd en aanbeden in plaats van de schepper; Hij is gezegend in eeuwigheid! Amen. 26 Daarom heeft God hen prijsgegeven aan onterende hartstochten. Hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang verruild voor de tegennatuurlijke. 27 Eveneens hebben de mannen de natuurlijke gemeenschap met vrouwen opgegeven en zijn ze in lust voor elkaar ontbrand: mannen plegen ontucht met mannen. Zo ontvangen zij aan den lijve het verdiende loon voor hun afdwaling. 28 En omdat zij zich niet verwaardigd hebben God te erkennen, heeft God hen prijsgegeven aan hun nietswaardige gezindheid, zodat zij alles doen wat niet te pas komt. 29 Vervuld zijn zij van allerlei ongerechtigheid, boosheid, hebzucht en slechtheid; vol nijd, bloeddorst, ruzie, bedrog en kwaadaardigheid. Roddelaars zijn het, 30 lasteraars, haters van God, vermetel, verwaand, protserig, vindingrijk in het kwaad, ongehoorzaam aan hun ouders, 31 onverstandig, onbestendig, zonder liefde en zonder mededogen. 32 En geheel en al bekend met Gods vonnis, dat wie zulke dingen doet de dood verdient, bedrijven zij deze misdaden niet alleen, maar juichen die ze die ook toe bij hen die ze begaan.

Klinkt dit bekend?

Goed, op naar de tweede interpretatie. Eerst een paar details over de achtergrond. Voor zover wij weten, schreef Paulus deze brief in Korinte. Hij lijkt geschreven te zijn aan twee groepen christenen die de Kerk in Rome vormden – de groep van joodse gelovigen in Christus en de groep van heidense gelovigen in Christus. Er lijkt sprake geweest te zijn van rivaliteit tussen deze twee groepen, waarbij de joodse christenen zichzelf superieur achtten aan de gedoopte heidenen en de heidenen zichzelf superieur achtten aan de gedoopte joden. Paulus richt zich allereerst tot de joodse christenen en legt aan hen uit dat, hoewel alle schatten van de openbaring via het joodse volk tot ons gekomen zijn, zij in feite niet superieur zijn aan de heidenen, maar precies dezelfde behoefte hebben als de heidenen aan de verlossing die door Jezus is verwerkelijkt. Dan keert hij zich tot de heidenen om hen uit te leggen dat zij niet superieur zijn aan de joden doordat zij nooit de Wet hebben gehad, maar dat zij evenzeer afhankelijk zijn van Christus’ verlossing. Het doel hiervan is om duidelijk te maken dat alle mensen afhankelijk zijn van Christus’ redding: allen hebben gezondigd en allen hebben genade nodig, zonder uitzondering. Voor zover ik weet, wordt dit raamwerk voor de interpretatie van de brief aan de Romeinen door de meerderheid van geleerden van alle stromingen vreedzaam aanvaard. Niets bijzonder controversieels hier.

Gegeven dit raamwerk is mijn startpunt voor de interpretatie van Romeinen 1 helemaal Romeinen 1 niet. Het is in feite wat wij kennen als Romeinen 2:1 en u heeft het niet gehoord in de passage die ik net voorlas. De tekst is als volgt:

2:1 Maar dan ben jij, mens die oordeelt, wie je ook mag zijn, evenmin te verontschuldigen. Want met je oordeel over anderen veroordeel jij jezelf. Jij die je tot rechter opwerpt, doet immers precies hetzelfde.

Welnu, ik wijs u erop dat het buitengewoon vreemd is om een nieuw betoog, of een nieuw hoofdstuk, te beginnen met de woorden “Maar dan”. Gewoonlijk is het beginnen van een zin met “maar dan” een indicatie, dat de conclusie gegeven gaat worden van het betoog dat eraan vooraf ging. Dat wil zeggen, dat de hele crux waarom het daarvoor ging, op het punt staat verduidelijkt te worden. Laten we eens veronderstellen dat we geen betrouwbaar handschrift hadden met het begin van Paulus’ brief aan de Romeinen, maar alleen maar wisten dat een kort stuk verdwenen was en dat ons handschrift begint met wat wij Romeinen 2:1 noemen. Welnu, u kunt er uw laatste centen om verwedden dat alle pogingen om de ontbrekende passage te reconstrueren zouden uitgaan van de veronderstelling, dat waarover de tekst ook ging, deze op een of andere manier zou leiden tot een aanwijzing dat niemand bevoegd hoort te zijn om over iemand anders te oordelen. Gegeven de strekking van wat wij hoofdstuk 2 en 3 noemen, die tegen joodse superioriteit over heidenen in de Kerk argumenteert, zullen exegeten waarschijnlijk het volgende poneren: hoe de ontbrekende passage ook luidde, zij bevatte zeer waarschijnlijk een betoog dat leidde tot de conclusie, dat de joodse gelovigen in Christus fundamenteel in hetzelfde schuitje zaten als de heidenen met betrekking tot alle werkelijk belangrijke zaken, welke ogenschijnlijke tekenen van superioriteit zij ook meenden te bezitten.

Goed, u zult verbijsterd zijn als u hoort, dat de grote en vrijwel zeker Duitse bijbelse paleontoloog Herr Doktor James Alison er door een uitzonderlijk behendige en vrijwel zeker Nobelprijs-waardige bediening van computertoetsen in geslaagd is, om middels Hermeneutika bijbelse software het ontbrekende stuk te ontdekken en te reconstrueren, dat uitmondt in wat wij Romeinen 2:1 noemen. En het sluit precies aan bij wat volgens slimme exegeten de inhoud zou moeten zijn, waarbij zij hun deductie baseerden op het eerste vers dat hen ter beschikking stond: het vers dat verbiedt om over iemand anders te oordelen. Laat mij aan u voorlezen hoe de rabbijnse schrijver Paulus naar dit punt toewerkt:

Ik sta in de schuld bij Grieken en niet-Grieken, bij ontwikkelden en ongeletterden; vandaar mijn gretigheid om ook u, Romeinen, het evangelie te brengen. Voor dit evangelie schaam ik mij niet. Het is een goddelijke kracht tot redding van ieder die erin gelooft, allereerst de Joden, maar ook de Grieken. Want daarin openbaart zich Gods gerechtigheid, op grond van een steeds groeiend geloof, zoals geschreven staat: De rechtvaardige zal door het geloof leven.

Welnu, hier zet Paulus duidelijk uiteen wat hij wil doen, waarbij hij zijn missie rechtvaardigt tegenover sommige potentiële joodse luisteraars, die wellicht niet zo blij zullen zijn met Paulus’ nadruk op de heidenen. Dus gaat hij voort te spreken in bewoordingen, waarmee iedere geletterde religieuze jood die leefde in de diaspora, vertrouwd zou zijn. Hij citeert bijna uit en veronderstelt zeker als bekend het boek, dat in katholieke bijbels opgenomen is als het boek Wijsheid, of de Wijsheid van Salomo. Een deel hiervan is een uitgesproken joodse verhandeling tegen alle zondigheid van heidense afgodenverering. Mozes had in elke stad predikers, die het joodse monotheïsme uiteenzetten en mensen van de heidense culten aantrokken, en dit was precies het soort uitleg dat deze predikers gaven. Ik heb de relevante verzen uit de hoofdstukken 13 en 14 van het boek Wijsheid toegevoegd, zodat u dit zelf kunt constateren (zie bijlage 1). Deze verzen en die van de heilige Paulus zijn buitengewoon vergelijkbaar in hun analyse van afgoderij.

Maar van de hemel uit openbaart zich Gods toorn over de goddeloosheid en ongerechtigheid van allen die door hun ongerechtigheid de waarheid onderdrukken. Want wat een mens van God kan weten, is hen bekend; God heeft het hun geopenbaard. Vanaf de schepping van de wereld wordt zijn onzichtbaar wezen door de rede in zijn werken aanschouwd, zijn eeuwige macht namelijk en zijn godheid. Daarom zijn zij niet te verontschuldigen. Want ofschoon zij God kenden, hebben zij God niet de Hem toekomende eer en dank gebracht. Al hun denken is op niets uitgelopen en hun geest, die het inzicht verwierp, werd verduisterd. Zij beweerden wijzen te zijn, maar werden dwazen. De majesteit van de onvergankelijke God hebben zij verruild voor de afbeelding van de gestalte van een vergankelijk mens, en van vogels en van viervoetig en kruipend gedierte.

OK. Hier hebben we dus een standaard stuk Joodse polemiek over heidenen in het algemeen: zij doen zoiets als “travestie”: zij “verruilen” (een woord dat we ook in Wijsheid tegenkomen) Gods glorie door beelden. Alle lezers en luisteraars van Paulus zouden precies geweten hebben waarnaar hij verwees. Oude steden stonden vol tempels en schrijnen met afbeeldingen van goden, godinnen, Katten, Jakhalzen, Krokodillen, Slangen, Isis, Osiris, Anubis, Mithras enz.

Daarom heeft God hen prijsgegeven aan hun onreine begeerten, zodat zij hun eigen lichaam onteren. Zij hebben de goddelijke waarheid verruild voor de leugen, en de schepping geëerd en aanbeden in plaats van de schepper; Hij is gezegend in eeuwigheid! Amen.

Net als in het boek Wijsheid dat begint met het verband uit te leggen tussen afgoderij, de bron van alle kwaad en het kwaad waarvan dit weer de bron is, is het ook hier zo dat juist omdat de heidense volkeren betrokken raakten in culten rond afgoden, dat zij daarna betrokken raakten in passies, die hen onteerden. Je kunt zien dat Paulus hier als het ware improviseert voor zijn publiek, zijn luisteraars, omdat hij zijn eigen argumentatie onderbreekt met een uitroep nadat hij de Schepper noemt:

Hij is gezegend in eeuwigheid! Amen.

Dit is het soort uitroep waarna je in een Pinkstergemeente stemmen verwacht die uit de luisteraars oprijzen zeggend: “Halleluja” of “Juist, Broeder!” Het is deel van de retoriek waarmee hij mensen overtuigt dat hij aan hun zijde staat, dat hij een van hen is, dat zij op hem kunnen rekenen. En natuurlijk met een welbewuste doelstelling, zoals we zullen zien. Paulus gaat verder:

Daarom heeft God hen prijsgegeven aan onterende hartstochten. Hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang verruild voor de tegennatuurlijke. Eveneens hebben de mannen de natuurlijke gemeenschap met vrouwen opgegeven en zijn ze in lust voor elkaar ontbrand: mannen plegen ontucht met mannen. Zo ontvangen zij aan den lijve het verdiende loon voor hun afdwaling.

Dit is precies het soort praktijken dat in Paulus’ tijd plaatsvond in en rond de heidense tempels in de mediterrane wereld, evenals in de tijd van de schrijver van het boek Wijsheid, dat in veel meer detail treedt dan Paulus.[i] Deze praktijken omvatten vrouwen die zich verkleedden als satyrs met grote fallussen, zodat zij de penetrerende partner konden zijn in plaats van de gepenetreerde (en deze travestie of rolwisseling die tegen de “boerderijlogica” inging, lijkt eerder als tegennatuurlijk beschouwd te zijn dan het geslacht van de partner). Dit is wat Clemens van Alexandrië over het onderwerp te melden had:

Om deze reden komen geboorten bij hyena’s weinig voor, omdat zij hun zaad tegennatuurlijk zaaien. …. Zulke goddeloze mensen “heeft God prijsgegeven” zegt de apostel “aan onterende hartstochten. Want de vrouwen ruilen hun natuurlijk gebruik in voor iets dat tegennatuurlijk is. …” Maar de natuur heeft zelfs het meest sensuele beest niet toegestaan om de doorgang gemaakt voor ontlasting seksueel te misbruiken. … Terwijl zij de natuurlijke orde vertroebelen spelen mannen de rol van vrouwen en vrouwen spelen de rol van mannen, tegen de natuur in. … Geen enkele doorgang wordt gesloten voor kwade lust; en hun seksualiteit is een publiek instituut – zij zijn kamergenoten in hun uitspattingen.[ii]

We hebben, u zult niet verbaasd zijn om dat te horen, zelfs meer bewijs uit de Oudheid voor het soort praktijken waar de mannen zich aan overgaven. Er bestonden zeker culten zoals die van Cybele, Atys of Afrodite, wier grootste tempel (met volgens de geruchten zo’n 1000 tempelprostituees) in Korinte stond waar Paulus waarschijnlijk zijn brief schreef, en wier cultus onlangs in Rome was geïntroduceerd. Deze cultus had een erg sterk travestie-element. Maar dat niet alleen, de riten behelsden een orgastische razernij waarin mannen zich lieten penetreren en die culmineerden in de zelfcastratie van sommigen in de razernij. Daardoor werden zij eunuchen en zodoende priesters van Cybele, voor wie het bijzonder belangrijk was, zoals gebruikelijk bij culten rond de moedergodin, om het geslacht te overstijgen. Dergelijke gecastreerde aanhangers, soms “galli” genoemd, trokken net als de “hijra” in het moderne India rond als eunuchen langs feesten en werden geacht over magische krachten of profetische gaven te beschikken. En precies het lichaam van zo’n gecastreerde Romeinse eunuch-priester met versierselen die zijn devotie voor Cybele tonen, is onlangs opgegraven door archeologen in Noord-Engeland.[iii]

Paulus’ luisteraars zouden geen enkele uitleg nodig hebben over dit soort dingen: het was een regelmatig voorkomend deel van het openbare leven van de Mediterrane wereld van die tijd. Wat het voor de “galli” betekende om aan den lijve het loon voor hun afdwaling te ontvangen, kan heel goed verwijzen naar de castratie, of naar hun algehele vreemdheid in gedrag en uiterlijk, maar Paulus’ lezers zullen opgepikt hebben wat hij bedoelde. Want, zoals iedere zichzelf respecterende jood je kon vertellen: dit was precies het soort idiote zaken waar heidenen in terecht kwamen als gevolg van hun afgoderij.

Op dit punt aangekomen, merk alstublieft iets subtiels op: Paulus gaat er onmerkbaar op over om de trots door te prikken van degenen naar wier ondergang hij geleidelijk toewerkt. Na de beeldende uiteenzetting van een serie praktijken die overduidelijk heidens waren, en die de joodse luisteraars de mogelijkheid bood om zich heel erg een “wij” te voelen tegenover de dwaze “zij” die werden beschreven (en de woorden die Paulus gebruikt hebben eerder betrekking op zuiverheid en schaamte dan op zeden en kwaad; daarom gebruik ik liever woorden als “dwaas” en “idioot” dan “zondig”), gaat Paulus verder – nog steeds sprekend over “zij” – met een lijst met veel ergere zaken: diep gewortelde neigingen. En natuurlijk zou hij zijn luisteraars nog steeds helemaal op zijn hand hebben:

En omdat zij zich niet verwaardigd hebben God te erkennen, heeft God hen prijsgegeven aan hun nietswaardige gezindheid, zodat zij alles doen wat niet te pas komt. Vervuld zijn zij van allerlei ongerechtigheid, boosheid, hebzucht en slechtheid.

U kunt zich voorstellen dat we ons nog steeds op het terrein bevinden, waar de luisteraars in staat waren om: “Juist, broeder!” te zeggen – dit was nog steeds wat zij gewend waren om te horen. Maar Paulus ijlt voort, zich bewegend van de diep gewortelde neigingen waarmee de dwaze “zij” zijn vervuld, naar wat men een lijst kan noemen van meer banale, gewone, huis-tuin-en-keuken vormen van dwaasheid:

vol nijd, bloeddorst, ruzie, bedrog en kwaadaardigheid. Roddelaars zijn het, lasteraars, haters van God, vermetel, verwaand, protserig, vindingrijk in het kwaad, ongehoorzaam aan hun ouders, onverstandig, onbestendig, zonder liefde en zonder mededogen.

Hier begeven we ons op glad ijs… Zouden zijn luisteraars al signalen hebben opgepikt dat deze lijst, die geen enkele verwijzing naar iets seksueels bevat, gevaarlijk dichtbij huis komt? Dus geeft Paulus een laatste stoot op de traditionele anti-heidense trompet:

En geheel en al bekend met Gods vonnis, dat wie zulke dingen doet de dood verdient, bedrijven zij deze misdaden niet alleen, maar juichen ze die ook toe bij hen die ze begaan.

Je kunt zien waarom degenen die de hoofdstukindeling maakten, hier een scheiding aanbrachten: het klinkt als het eind van een ademhaling – en dat is het ook. Het is het eind van een ademhaling, maar niet het eind van het betoog, want de venijnige steek moet nog komen, en zonder die steek is het betoog niet compleet:

Maar dan ben jij, mens die oordeelt, wie je ook mag zijn, evenmin te verontschuldigen. Want met je oordeel over anderen veroordeel jij jezelf. Jij die je tot rechter opwerpt, doet immers precies hetzelfde.

Nu kunt u zien wat het effect van deze zin is op het voorafgaande betoog. Het effect is redelijk vergelijkbaar met wat er gebeurd zou zijn als Paulus gezegd had: “We weten allemaal dat de heidenen idiote dingen doen, betrokken raken in bizarre rites en razernijen, en raad eens tot welke verschrikkelijke consequenties dit leidt: ze worden roddelaars, ongehoorzaam aan hun ouders! Gedragen zich belachelijk! Hoe anders dan iedereen die wij kennen!” en daarna gewacht had op het loskomen van het eerste gegiechel van herkenning.

Nu zou deze retorische stijlfiguur om zijn luisteraars rijp te maken voor een ondergang om vervolgens hun ballon door te prikken helemaal niet gewerkt hebben, als Paulus beweerd had dat zijn luisteraars dezelfde dingen deden als de heidenen – dat wil zeggen bizarre culten en woeste geseksualiseerde riten volgen, die leiden tot castratie. Zijn punt is niet dat zijn luisteraars deze dingen deden, maar dat zelfs al hebben ze dat niet gedaan en zouden ze er niet van dromen om ze te doen, zij wel precies hetzelfde patroon van begeerte hebben als de heidenen die deze dwaze dingen wel doen, evenals de gewone banale zondigheid die uit dit patroon voortkomt: de echt ernstige zaken.

Paulus bevestigt wat hij de hele tijd heeft gedaan, door eindelijk van “zij” over te stappen op “wij”. Zijn gebruik van “wij” is interessant:

Wij zijn het erover eens dat God terecht hen veroordeelt die zulke dingen doen.

Paulus lijkt zijn anti-heidense standpunt te herhalen – dat “zij geheel en al bekend met Gods vonnis, deze misdaden bedrijven”. Zijn herhaling hier op dit punt, maar in de vorm van “wij” lijkt griezelig veel op: “ Of zij al of niet bekend zijn met Gods vonnis, wij zijn dat zeker.” En dan gaat hij verder om “jou” aan te spreken – niet alleen een joodse “jou”, of alleen een christelijke “jou”, maar de menselijke “jou”, dat wil zeggen ieder van ons.

En jij die een oordeel velt over hen die zulke dingen doen, en ze zelf ook doet, reken jij erop dat je aan Gods oordeel zult ontsnappen? Of misken je zijn rijkdom aan goedheid en geduld en lankmoedigheid, en besef je niet dat Gods goedheid je tot inkeer wil brengen? Met je botte en onboetvaardige gezindheid stapel je voor jezelf een kapitaal van toorn op tegen de dag van de toorn, wanneer Gods rechtvaardig oordeel openbaar zal worden.

Vanaf dit punt werkt Paulus aan de ontwikkeling van zijn inzicht, dat het wezenlijke menselijke probleem een probleem van begeerte is en dat wij door Christus worden gered op het niveau van verandering van het patroon van begeerte, een verandering in dit patroon die zelfs de Wet, die in zichzelf goed was, niet kon bewerkstelligen. Deze analyse leidde hem ertoe om datgene uit te werken, wat een latere generatie in navolging van de heilige Augustinus de “leer van de erfzonde” zou noemen. Het hele doel van deze doctrine is om het besef levend te houden dat alle mensen, vanaf het allereerste begin van de mensheid, in wezen leiden aan hetzelfde patroon van verwrongen begeerte, met als resultaat dat niemand van ons in de positie verkeert om anderen te oordelen, omdat niemand van ons, in tegenstelling tot God, een oordeelsvermogen bezit dat vrij is van vervorming door zijn sociale afkomst. Dit is helemaal in overeenstemming met Jezus’ leer in de evangelieën: als de Farizeeërs prostituees niet kunnen oordelen, dan kunnen joden heidenen niet oordelen, en natuurlijk vice versa.

***

Welnu, ik hoop dat u nu kunt aanvoelen dat er een andere “voor de hand liggende” interpretatie van Romeinen 1 mogelijk is. Op het moment dat u zich realiseert dat de introductie van hoofdstuk- en versnummers willekeurig is en dat het mogelijk wordt in te zien, dat het doel van het betoog is om de veroordelende groepsvorming te ontzenuwen, dan kunt u Paulus’ stem op een andere manier beluisteren. Wat ik de “kabbelende” Paulus noem in plaats van “ontzagwekkende” Paulus. Gevatte, rabbinale, overredende Paulus in plaats van Paulus de uitgesproken, autoritaire man zonder spoor van ironie. Zijn betoog maakt zijn luisteraars rijp voor hun ondergang en geeft dan de genadeslag. Als u dat zelf wilt ervaren, en dat is echt de enige manier om het te doen, probeer dan eens om voor uzelf of voor vrienden hardop op de toon van de ontzagwekkende Paulus de versie voor te lezen, die ik voor u beschikbaar stel in bijlage 2: de versie zonder nummering. Dat gaat prima totdat u aan het eind van hoofdstuk 1 aankomt. Maar probeer dan om hoofdstuk 2 vers 1 op dezelfde toon door te lezen. Dat klopt van geen kant. Als u op de toon van een ayatollah leest, dan moet u stoppen aan het eind van hoofdstuk 1 en herpakken voor het volgende hoofdstuk. Als u daarentegen leest op de toon van Paulus de rabbi, dan kunt u naadloos oversteken van hoofdstuk 1 naar hoofdstuk 2 en ondertussen genieten van alle subtiliteit van zijn overredende stijl.

Goed, dit is dus een katholieke interpretatie van Romeinen 1. Het enige element van buiten de tekst dat ik heb ingebracht, is wat kennis van de waanzinsculten uit de klassieke Oudheid. Dit helpt om iedere neiging tot een onbarmhartige actualisering van de tekst in te perken, op dezelfde manier als de verwijzing naar ‘οι ’Ιουδαιοι in het Evangelie van Johannes beperkt wordt tot de plaatselijke joodse autoriteiten in het Palestina van de eerste eeuw. De moderne “voor de hand liggende” interpretatie van de tekst brengt ook iets van buiten de tekst in de interpretatie in: de veronderstelling dat het Paulus’ bedoeling was om “homoseksualiteit” te veroordelen, ondanks het bewijs dat de moderne categorie in de oudheid onbekend was. De moderne “voor de hand liggende” interpretatie gebruikt dit vervolgens als een politiek en religieus wapen tegen een hedendaagse groep mensen. Ik hoop dat ik gehoorzamer ben aan de Pauselijke Bijbelcommissie met mijn voorkeur voor de oude en beperkte betekenis.

***

Een van de dingen die dit hopelijk duidelijk maakt, is dat zelfs wanneer aangetoond zou kunnen worden (wat volgens mij niet kan) dat Paulus noodzakelijkerwijs op lesbische vrouwen en homoseksuele mannen doelt in de passage, die wij kennen als Romeinen 1: 26b-27; zelfs dan is het onmogelijk om deze verwijzing te gebruiken als legitimatie voor welk oordeel dan ook over deze mensen, zonder de tekst ernstig geweld aan te doen. Hun aanwezigheid in de tekst zou een illustratie zijn van een betoog van dit type: “Ja, ja, we weten dat er van die mensen zijn die deze dwaze dingen doen, maar dat is volstrekt irrelevant op het bijzonder belangrijke feit na, dat dit simpelweg andere symptomen zijn van een vervorming van de begeerte, die in jou evenzo aanwezig is als in hen en jij bent degene die ik probeer te bereiken, dus veroordeel hen niet.”

Als u wilt zien wat ik bedoel, probeer dit dan dit experiment eens. Laten we aannemen dat de joodse predikers uit de oudheid ervan overtuigd waren geraakt, dat een van de dingen waar afgoderij toe leidde de wijdverbreide praktijk van gevaarlijke sporten was. Laten we ons als consequentie voorstellen, dat ze dergelijke dingen verboden hadden. Zet nu de woorden “abseilen” en “paragliden” op de plaats van wat soms is begrepen als verwijzing naar “vrouwelijke homoseksualiteit” en naar “seks tussen mannen.”

“Hun vrouwen hebben het abseilen opgepakt. Eveneens hebben de mannen de natuurlijke transportmiddelen opgegeven en zijn ze gaan paragliden: mannen beschamen zichzelf door vogels na te doen. Menigmaal ontvangen zij ten gevolge van onverwachte turbulenties aan den lijve het verdiende loon voor hun afdwaling.”

Kunt u zich voorstellen hoe gemakkelijk de christelijke wereld het veronderstelde verbod tegen deze duidelijk onzinnige activiteiten achter zich gelaten zou hebben? Het verbod zou waarschijnlijk verlaten zijn door erop te wijzen, dat een betoog dat abseilen en paragliden als onderdeel gebruikt in een argumentatie om aan te tonen dat het niet toegestaan is om wie dan ook te oordelen, zelf niet gebruikt kan worden om mensen te veroordelen die aan abseilen en paragliden doen. De enige verwijzing naar abseilen in de Schrift zou, terecht, beschouwd worden als van enkel moreel gewicht.

Naar mijn mening heeft Romeinen 1 simpelweg niets van doen met wat wij homoseksualiteit noemen. Ik hoop dat ik heb laten zien dat het heel goed mogelijk is om de tekst op zo’n manier te lezen, dat de integriteit van de tekst gerespecteerd wordt met waardering en instemming voor de heilige Paulus, en dat ik heb laten zien hoe Paulus’ betoog een belangrijke stap is in de formulering van een belangrijke doctrine van de Kerk, zonder iets te zeggen of te impliceren voor of tegen zogeheten “homoseksualiteit”. Ik wil niet claimen dat de interpretatie die ik u gegeven heb, de echte interpretatie van de heilige Paulus is, dat hij precies dit en niets meer of minder heeft bedoeld. Ik geloof niet dat er zoiets bestaat als de echte interpretatie van deze tekst. Ik denk dat er betere en slechtere interpretaties zijn van de tekst, en nog belangrijker, dat er meer katholieke en minder katholieke manieren zijn om de tekst te lezen. Want de tekst lezen in de Kerk is een oneindig creatieve oefening om God glorie te schenken en een boodschap vol genade te scheppen voor onze broeders en zusters, wanneer wij gegrepen worden door de Geest die in ons geblazen is door de Gekruisigde en Opgestane Heer.

En dit brengt mij bij mijn laatste punt van vanavond, waarom het volgens mij werkelijk de moeite waard is om temidden van u op dit moment deze oefening in een poging tot katholieke interpretatie te doen. We zijn te lang verleid door wat ik graag een Koranachtige interpretatie van het Evangelie zou willen noemen. Voor een moslim is het in ieder geval coherent om te claimen dat de Koran door God aan Mohammed is gedicteerd en dat daarom de Koran zelf gelezen moet worden als woordelijk gedicteerd door een autoriteit van boven. De tekst wordt een soort bemiddelend lichaam tussen God en lezer, zodat de gelovigen gevangen zitten in de vastgelegde woorden van de tekst. Die woorden worden verondersteld “gewoon aanwezig” te zijn, geïnspireerd door God, en daardoor vrijwaren zij de lezer van het nemen van verantwoordelijkheid voor de interpretatie die hij of zij geeft. Maar het is niet coherent voor een katholiek om op deze manier de Schrift te lezen. De katholieke kerk, erfgename van een buitengewoon rijke traditie van creatieve joodse tekstuitleg, leest het evangelie eucharistisch, omdat voor ons de belangrijkste bron van autoriteit niet de tekst zelf is, maar het gekruisigde en levende slachtoffer, levend aanwezig in ons midden. Hij is de levende interpretatieve aanwezigheid die ons leert, hoe wij onze gewelddadige en kwaadaardige manieren van omgaan met elkaar af kunnen leggen en hoe wij samen een pad van boetedoening en vrede op kunnen gaan. Voor ons verwijst “Het Woord van God” in de eerste plaats naar een levende persoon en alleen door analogie naar de teksten die zijn getuigen zijn. De levende, duidende aanwezigheid is belangrijker dan dat wat duidt. Dit is wat Jezus bedoelt als hij tegen de Farizeeën in het evangelie van Matteüs zegt (Mt 9:13; 12:7):

Ga heen, u moet maar eens leren wat dit zeggen wil: Barmhartigheid wil Ik en geen offer.

En:

Als u begrepen had wat dit zeggen wil: Barmhartigheid wil Ik en geen offer, zou u geen onschuldigen veroordeeld hebben.

Kijk, dit is pas een instructie voor de katholieke uitleg van de Schrift van een autoriteit die nog veel belangrijker is dan de Pauselijke Bijbelcommissie. En het verheugt mij u te kunnen vertellen dat de passage van de commissie, die ik aan het begin van mijn interpretatie aan u heb voorgedragen, hiermee volledig in overeenstemming is.

Het is tijd dat wij leren om de woorden van onze broeder Paulus, iemand die aan ons schreef niet van bovenaf maar op hetzelfde broederlijke niveau als wijzelf, te lezen op een eucharistische manier. Laten we ons voorstellen dat hij bij ons is op een eucharistische bijeenkomst, getuigenis afleggend van het effect van de Gekruisigde en Opgestane op al onze levens. En laten wij leren om zijn woorden voor ons geïnterpreteerd te krijgen door de ogen van de Heer die in het midden van onze bijeenkomst aanwezig is, de ogen van Degene die zoveel van ons hield en bij ons wilde zijn, dat Hij zichzelf opofferde voor ons, zodat wij in staat gesteld zouden worden om samen met Hem en in grote vrijheid, een wereld vol genade te scheppen waar geen sprake is van een “zij”; een wereld waarin we naar elkaar kunnen kijken met harten die niet belast zijn met gebeuzel van de soort “Maar de Bijbel zegt”, en met ogen die niet versluierd worden door geheiligd noodlotsdenken.


Ik heb lang gebroed op de verschuiving van begrip die dit artikel beoogt uiteen te zetten en ik ben bijzonder dankbaar voor de hulp en inzichten, die ik heb gehaald uit de geschriften van Eerw. Thomas Hanks van Buenos Aires en dr. Ralph Blair van New York City; uit een toespraak van Eerw. Tony Campolo in Greenbelt in 2001; de website van George Hopper, Reluctant Journey; enkele commentaren van dr. Andrew Goddard van Wycliff Hall, Oxford; het werk van Jeramy Townsley van GTU, Berkley (zie noot 1); en dr. Daniel Helminiaks boek What the Bible Really Says about Homosexuality (New Mexico, Alamo Square, 2000). Natuurlijk houdt mijn dankbaarheid voor hen niet in, dat zij het eens zijn met wat ik hier betoog.

Noten

[i] Zie vooral Wijsheid 14:23-28. Onafhankelijk van joodse bronnen stapelt het bewijs zich op over de praktijken in de Oudheid rondom de cultussen van verschillende godheden, Cybele, Mithras enzovoort en hun populariteit. Een bijzonder interessante en bruikbare verzameling van dit bewijs is te vinden in Jeramy Townsley’s Romans 1:22-28: Paul, the Goddess Religions and Homosexuality.
[ii] Clemens van Alexandrië, Paedagogos 2.10.86-87, 3.321.3. Engelse vertaling door Jeramy Townsley.
[iii] BBC Nieuws van dinsdag 21 mei 2002: „Archeologen in Noord-Yorkshire hebben het skelet ontdekt van een eunuch in travestie afkomstig uit de 4e eeuw na Christus. De vondst is gedaan tijdens de opgraving van een Romeinse nederzetting in Catterick, die voor het eerst begon in 1958. Het skelet – gekleed in vrouwenkleren en juwelen – is waarschijnlijk een gecastreerde priester geweest, die de oosterse godin Cybele vereerde. Volgens archeologen is dit het enige voorbeeld dat ooit boven water gekomen is uit een laat-Romeinse begraafplaats in Engeland.

Bijlage 1

Wijsheid 12:23 − 13:10 en 14:9-31 12:23

Daarom hebt U ook degenen die in verdwazing en ongerechtigheid leefden door hun eigen gruwelijkheden gekweld. 24 Want zij waren verder afgedwaald dan de gewone dwaalwegen door onder de afzichtelijke dieren de meest verachtelijke als goden te beschouwen, misleid als kinderen zonder verstand. 25 Daarom hebt U hun, als kinderen die geen rede verstaan, een straf gezonden die hen bespottelijk maakte. 26 Zij echter die zich niet lieten waarschuwen door de spot van die berisping zullen een straf ondergaan die God waardig is. 27 Geplaagd door de wezens waarvan ze te lijden hadden, gestraft door de wezens die ze als goden beschouwden, zagen zij Hem van wie zij zo lang niet wilden weten en begrijpen dat Hij de ware God is. Daarom trof hen ook de allerzwaarste straf. 13:1 Volslagen onwijs zijn alle mensen die onwetend zijn over God, en die niet in staat zijn uit de zichtbare goederen Hem te kennen die is en evenmin door het beschouwen van de werken de kunstenaar hebben leren kennen, 2 maar die of het vuur of de wind of de snel bewegende lucht of de sterrenhemel of het onstuimige water of de lichten aan de hemel zijn gaan zien als de beheerders van de wereld, als goden. 3 Als zij, door hun schoonheid bekoord, die dingen voor goden gingen aanzien, dan hadden zij moeten begrijpen hoe veel voortreffelijker de Heer van dat alles is, want Hij die het geschapen heeft is de oorsprong van de schoonheid. 4 Als zij het echter deden omdat zij verbijsterd waren over die macht en werking, dan hadden zij uit de verschijnselen moeten begrijpen hoe veel machtiger de maker ervan is. 5 Want uit de grootheid en de schoonheid van de schepselen ziet men door vergelijking hun schepper. 6 Niettemin treft deze mensen maar weinig schuld, want zij komen misschien op een dwaalspoor, terwijl zij God toch zoeken en willen vinden. 7 Want terwijl zij zich met zijn werken bezighouden en zoeken vertrouwen zij op hun ogen: wat zij zien is immers mooi. 8 Anderzijds zijn ook zij niet te verontschuldigen; 9 want als zij in staat waren zo veel te weten dat zij zich van de wereld een gedachte konden vormen, waarom hebben zij dan niet eerder de Heer van alles gevonden? 10 Er zijn echter ook rampzaligen, mensen die hun hoop op dode dingen stellen: zij die werken van mensenhanden met goud en zilver, met kunst bewerkt, afbeeldingen van dieren of een waardeloze steen, handwerk uit de oude tijd, goden noemen.

14:9 Want bij God zijn zij beiden gehaat, de goddeloze en zijn goddeloosheid: 10 met de maker zal ook het maaksel gestraft worden. 11 Daarom zal er afgerekend worden met de beelden van de heidenen, omdat zij in Gods schepping een gruwel zijn geworden, een ergernis voor de zielen van de mensen en een valstrik voor de voeten van de dwazen. 12 Het begin van de ontucht is de gedachte aan afgodsbeelden, en de uitvinding daarvan is het bederf van het leven. 13 Zij hebben immers niet vanaf het begin bestaan en zij zullen niet tot in eeuwigheid blijven. 14 Door de ijdele waan van de mensen zijn ze in de wereld gekomen en daarom is hun een spoedig einde toegedacht. 15 Een vader, te vroeg door rouw gekweld, heeft een beeld gemaakt van het zo haastig weggerukte kind, en wat eens een dood mens was is hij nu als een god gaan eren, en hij heeft voor zijn ondergeschikten ceremonies en riten ingesteld. 16 Vervolgens heeft dat goddeloze gebruik zich gaandeweg vastgezet en is men het als een wet gaan onderhouden. Op bevel van vorsten werd toen aan de gesneden beelden goddelijke eer bewezen. 17 En omdat de mensen de vorsten niet in hun bijzijn konden eren, omdat ze ver weg woonden, hebben zij die verre gestalte weergegeven en een waarneembaar beeld gemaakt van de vereerde koning, om door hun ijver de afwezige te vleien, alsof hij aanwezig was. 18 Ook degenen die de koning niet kenden werden door de toewijding van de kunstenaar ertoe gebracht die eredienst meer luister bij te zetten. 19 Want hij had, waarschijnlijk om de heerser te behagen, door zijn kunst de gelijkenis tot meer schoonheid opgevoerd. 20 En de menigte, aangetrokken door de bekoorlijkheid van het werk, is hem, die kort tevoren een vereerd mens was, als een voorwerp van aanbidding gaan beschouwen. 21 En zo viel het leven in een hinderlaag: de mensen raakten in de ban van het ongeluk of van de koninklijke macht en zij gaven aan stukken steen of hout de naam die met niemand gedeeld mag worden. 22 En vervolgens was het nog niet genoeg dat zij dwaalden omtrent de kennis van God: ook al leven zij in een hevige strijd, door hun onwetendheid veroorzaakt, zij noemen al die ellende nog vrede. 23 Want zij vieren riten met kindermoorden of heimelijke ceremonies of dolle gelagen met vreemde gebruiken 24 en voor het leven hebben ze evenmin respect als voor de reinheid van het huwelijk, maar de een vermoordt de ander verraderlijk of grieft hem door echtbreuk. 25 Het is één grote warboel van bloed en moord, van diefstal en bedrog, van verleiding, trouweloosheid, oproer en meineed, 26 van paniek onder goede mensen, van ondankbaarheid voor weldaden, van besmeuring van de zielen, verwisseling van geslacht, ontwrichting van huwelijken, echtbreuk en losbandigheid. 27 De verering van de goden zonder naam is het begin, de oorzaak en de voleinding van alle kwaad: 28 ze geven zich over aan waanzinnige uitgelatenheid of ze profeteren onwaarheden of ze leven in ongerechtigheid of ze zweren vlotweg valse eden, 29 want vertrouwend op de levenloosheid van de afgodsbeelden verwachten ze geen nadelige gevolgen van hun zondige eden. 30 Om twee redenen zal de juiste straf hen treffen: omdat ze, door afgoden aan te hangen, verkeerd hebben gedacht over God, en omdat ze, in hun minachting voor wat heilig is, boosaardig valse eden hebben gezworen. 31 Want niet de macht van degenen bij wie men zweert, maar de straf die de zondaars verdienen, treft altijd de overtreding van de boosdoener.

Bijlage 2

Romeinen 1:14 – 2:5 (Willibrordvertaling 1995, maar zonder vers- en hoofdstukindeling)

Ik sta in de schuld bij Grieken en niet-Grieken, bij ontwikkelden en ongeletterden; vandaar mijn gretigheid om ook u, Romeinen, het evangelie te brengen. Voor dit evangelie schaam ik mij niet. Het is een goddelijke kracht tot redding van ieder die erin gelooft, allereerst de Joden, maar ook de Grieken. Want daarin openbaart zich Gods gerechtigheid, op grond van een steeds groeiend geloof, zoals geschreven staat: De rechtvaardige zal door het geloof leven. Maar van de hemel uit openbaart zich Gods toorn over de goddeloosheid en ongerechtigheid van allen die door hun ongerechtigheid de waarheid onderdrukken. Want wat een mens van God kan weten, is hen bekend; God heeft het hun geopenbaard. Vanaf de schepping van de wereld wordt zijn onzichtbaar wezen door de rede in zijn werken aanschouwd, zijn eeuwige macht namelijk en zijn godheid. Daarom zijn zij niet te verontschuldigen. Want ofschoon zij God kenden, hebben zij God niet de Hem toekomende eer en dank gebracht. Al hun denken is op niets uitgelopen en hun geest, die het inzicht verwierp, werd verduisterd. Zij beweerden wijzen te zijn, maar werden dwazen. De majesteit van de onvergankelijke God hebben zij verruild voor de afbeelding van de gestalte van een vergankelijk mens, en van vogels en van viervoetig en kruipend gedierte. Daarom heeft God hen prijsgegeven aan hun onreine begeerten, zodat zij hun eigen lichaam onteren. Zij hebben de goddelijke waarheid verruild voor de leugen, en de schepping geëerd en aanbeden in plaats van de schepper; Hij is gezegend in eeuwigheid! Amen. Daarom heeft God hen prijsgegeven aan onterende hartstochten. Hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang verruild voor de tegennatuurlijke. Eveneens hebben de mannen de natuurlijke gemeenschap met vrouwen opgegeven en zijn ze in lust voor elkaar ontbrand: mannen plegen ontucht met mannen. Zo ontvangen zij aan den lijve het verdiende loon voor hun afdwaling. En omdat zij zich niet verwaardigd hebben God te erkennen, heeft God hen prijsgegeven aan hun nietswaardige gezindheid, zodat zij alles doen wat niet te pas komt. Vervuld zijn zij van allerlei ongerechtigheid, boosheid, hebzucht en slechtheid; vol nijd, bloeddorst, ruzie, bedrog en kwaadaardigheid. Roddelaars zijn het, lasteraars, haters van God, vermetel, verwaand, protserig, vindingrijk in het kwaad, ongehoorzaam aan hun ouders, onverstandig, onbestendig, zonder liefde en zonder mededogen. En geheel en al bekend met Gods vonnis, dat wie zulke dingen doet de dood verdient, bedrijven zij deze misdaden niet alleen, maar juichen ze die ook toe bij hen die ze begaan. Maar dan ben jij, mens die oordeelt, wie je ook mag zijn, evenmin te verontschuldigen. Want met je oordeel over anderen veroordeel jij jezelf. Jij die je tot rechter opwerpt, doet immers precies hetzelfde. Wij zijn het erover eens dat God terecht hen veroordeelt die zulke dingen doen. En jij die een oordeel velt over hen die zulke dingen doen, en ze zelf ook doet, reken jij erop dat je aan Gods oordeel zult ontsnappen? Of misken je zijn rijkdom aan goedheid en geduld en lankmoedigheid, en besef je niet dat Gods goedheid je tot inkeer wil brengen? Met je botte en onboetvaardige gezindheid stapel je voor jezelf een kapitaal van toorn op tegen de dag van de toorn, wanneer Gods rechtvaardig oordeel openbaar zal worden.

© 2004 James Alison; 2013 Pouwel Woldendorp (vertaling)